In april 2002 was ik samen met mijn toenmalige collega Joris Rijbroek en een groep studenten in Marokko voor de tweejaarlijkse studiereis van ons instituut. (Er is een uitgebreide website met foto's en video van die studiereis www.let.ru.nl/~j.hoogland/studiereis2002 ).
Tijdens die studiereis maakte één van de studenten (Marjolein) de terechte opmerking dat het eigenlijk heel oneerlijk is dat studenten die tijdens hun studie een poosje naar Egypte gaan, daar in een gespreid bedje terechtkomen (gratis onderwijs geregeld en bij terugkomst erkend, onderdak, begeleiding), terwijl studenten die naar Marokko willen juist alles zelf moeten uitzoeken en bij terugkomst maar moeten afwachten of ze ook nog studiepunten krijgen voor wat ze in Marokko hebben gedaan.
Mijn reactie was: "Daar heb je gelijk in, dat heb ik ook altijd al gevonden, en daar gaan we nu wat aan doen." Daar kwam nog bij dat we bij onze omzwervingen door Fes (zie bovengenoemde website) prachtige historische huizen zagen in de middeleeuwse oude stad (medina) van Fes, die voor een prikkie te koop waren. Joris en ik zeiden tegen elkaar: "Wat zou het mooi zijn als we in zo'n pand een instituut zouden kunnen vestigen".
Na terugkomst van de studiereis zijn we met het plan aan de slag gegaan. Wat ideeën op een rijtje gezet en eens langs geweest bij CvB‑lid Jan Peters (oud hoogleraar Arabisch). Jan adviseerde ons het idee breder te maken door het instituut wat meer taken te geven dan alleen maar het faciliteren van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Jan zei: "Daarmee kopieer je alleen maar het instituut in Cairo, en dan sta je niet sterk".
Zo gezegd zo gedaan. We hebben de plannen breder gemaakt. In het najaar van 2003 had ik een sabbatical en in die periode heb ik het plan compleet geschreven. Mijn collega Joris was toen inmiddels van werkgever veranderd, en volgde de ontwikkelingen van een afstandje.
Begin 2004 lag er dus een redelijk compleet uitgewerkt plan voor een instituut dat allereerst onderwijs en onderzoek zou ondersteunen, maar dat ook een aantal meer maatschappelijk georiënteerde taken zou krijgen, en ook wat culturele taken.
En toen leuren met de plannen. De universiteiten hadden geen geld. De bestaande instituten handhaven met het bestaande budget was al een hele toer, het was niet mogelijk het aantal instituten uit te breiden.
Uiteindelijk ging het er natuurlijk om een zak met geld te vinden want de ideeën waren alleen te verwezenlijken als er financiering gevonden zou worden. Vele potentiële afnemers en partners waren enthousiast over de inhoud van de plannen en de noodzaak van zo'n instituut was ook duidelijk. De moord op Theo van Gogh en de aanwezigheid van de Hofstadgroep in Nederland maakten duidelijk dat er een kloof dreigde te ontstaan binnen de Nederlandse samenleving. Een instituut zou kunnen bijdragen aan het bouwen van bruggen over die dreigende kloof.
Desalniettemin was de zak met geld nog steeds niet gevonden. Sterker nog, najaar 2004 begon ik erg pessimistisch te worden. Ik had het gevoel aan een dood paard te staan trekken. Maar toen ineens in november liep ik een hoge ambtenaar van het ministerie van OC&W tegen het lijf, en die zag wel wat in de plannen. Later bleek dat men op het ministerie ook was begonnen met nadenken over de mogelijkheden tot het dichten van de dreigende kloof. Zie hiervoor het interview met staatssecretaris Mark Rutte op de site van het NIMAR.
Zo kwam ik dus in gesprek met het ministerie van OC&W, en werd duidelijk dat er toch draagvlak leek te bestaan. In het voorjaar van 2005 was de bedoeling dat we een overleg zouden hebben op het ministerie met potentiële stakeholders, om te onderzoeken of er voldoende draagvlak was om tot oprichting van een instituut in Marokko te komen.
Tot op 22 juni staatssecretaris Mark Rutte in de Kamer ineens uitspraken deed over instituten rond de Middellandse Zee. Hij zou Damascus, dat op dat moment in zijn bestaan werd bedreigd, openhouden en er zouden instituten in Marokko en Turkije bijkomen.
Dat was even schrikken. Vrienden en collega's vroegen: "Gaan ze nou met jouw plan aan de haal?" "Nee hoor" zei ik met een gevoel van trots, "mijn invloed reikt tot in het kabinet".
Feit is dat ik de politieke wind mee kreeg. Er volgde een overleg op OC&W, waar werd afgesproken dat ik de plannen zou herzien. Maar eerst ging ik op vakantie.
Toen ik terugkwam vernam ik van de interim‑directeur van Damascus dat op het ministerie werd gezegd dat 'Marokko' in januari 2006 (dus zo'n 5 maanden later) operationeel moest zijn. Dat was weer even schrikken. De politieke meewind nam nu toe tot orkaankracht.
In oktober kreeg ik het interview met Mark Rutte in Transfer onder ogen, en ook daaruit bleek dat het de staatssecretaris ernst is, en dat hij haast heeft. Het interview bleek afgenomen terwijl ik nietsvermoedend op vakantie was.
Inmiddels is ook vrijwel rond dat mijn eigen universiteit, de Radboud Universiteit in Nijmegen, penvoerder zal worden voor het NIMAR. Dat betekent dat de RU het beheer en bestuur voor het instituut op zich neemt.
En zo zijn we bij het heden aangeland. Formeel moet het ingediende plan nog worden goedgekeurd, maar gezien de haast van de staatssecretaris lijkt dit slechts een formaliteit.
Binnenkort meer over de ontwikkelingen.